Turkije, Rusland, Egypte en Marokko blijven een plek houden binnen het internationaal cultuurbeleid. Libanon, Mali en de Palestijnse gebieden vallen af.
De ministers Koenders (Buitenlandse Zaken), Ploumen (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) en Bussemaker (OCW) reageerden afgelopen woensdag in een kamerbrief op de motie Van Veen die op 21 november 2016 in de Tweede Kamer werd aangenomen. De motie verzocht de regering om alle cultuurprojecten in Egypte, Libanon, Mali, Marokko, Rusland, Turkije en de Palestijnse Gebieden met ingang van 1 januari 2017 te beëindigen.
In de brief wijzen de ministers erop dat het nieuwe beleidskader voor het internationaal cultuurbeleid 2017-2020 bijdraagt aan de versterking van de Nederlandse culturele sector; de versterking van de hoofddoelstelling van het buitenlands beleid -namelijk vrede, veiligheid en duurzaamheid-; en de versterking van onze bilaterale diplomatie. Met die overwegingen willen de ministers de culturele samenwerking met de voor Nederland belangrijke landen Turkije, Rusland, Egypte en Marokko binnen het internationaal cultuurbeleid houden.
Dat de culturele samenwerking met Libanon, Mali en de Palestijnse Gebieden niet meer in het internationale cultuurbeleid wordt opgenomen, is te betreuren. Culturele samenwerking met deze gebieden draagt eveneens bij aan een veilige, democratische en toekomstbestendige internationale omgeving. Het is ook een goed, en soms het enige, strategische instrument om de dialoog open te houden met landen waar Nederland een complexe relatie mee heeft.
Donderdagavond, tijdens het drukbezochte debat over internationale samenwerking in het Tropenmuseum, liet kamerlid Han ten Broeke (VVD) nog weten dat een sterk Libanon cruciaal is voor de regio. In weerwil van de motie van zijn partijgenoot Van Veen zou culturele samenwerking met Libanon daaraan een bijdrage kunnen leveren.